PARTNERALIMENTATIE

Partneralimentatie, samenwonen en de kosten van een recherchebureau

Op grond van art. 1:160 BW komt van rechtswege een definitief eind aan de alimentatieverplichting ten behoeve van de ex-echtgenoot als de alimentatiegerechtigde in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of is gaan samenleven als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Een huwelijk of Geregistreerd Partnerschap kan vrij eenvoudig worden bewezen. Je kunt hiervoor de registers raadplegen. Maar of iemand wel of niet samenwoont met een partner is in de praktijk veel lastiger aan te tonen in een zaak omtrent partneralimentatie.

Criteria partneralimentatie

Er zijn door de Hoge Raad criteria geformuleerd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of iemand samenwoont in de zin van artikel 1:160 BW. Er moet dan sprake zijn van:

– Een duurzame (1) liefdesrelatie (2)
– Samenwonen (3)
– Een gemeenschappelijke huishouding (4)
– Wederzijdse verzorging (5)

Het is daarbij vaste jurisprudentie dat art. 1:160 BW restrictief moet worden uitgelegd. De rechter moet zijn uitspraak bovendien goed motiveren. Dit omdat een toewijzing verstrekkende gevolgen heeft. Als immers eenmaal vaststaat dat er wordt samengewoond, eindigt de alimentatie definitief. Ook indien de samenwoning korte tijd later wordt beëindigd.

Bewijslast gemeenschappelijke huishouding

Het bestaan van een liefdesrelatie wordt in de meeste gevallen niet betwist. Mede  dankzij social media ligt het bewijs daarvan soms voor het oprapen. Moeilijker is het om te bewijzen dat de partners daadwerkelijk samenwonen, een gemeenschappelijke huishouding voeren, en elkaar wederzijds verzorgen.

Als advocaat is het zaak om een dergelijke procedure goed voor te bereiden, en niet direct naar de rechter te stappen. De verleiding om dat wél te doen is vaak groot, zeker als de alimentatieplichtige maandelijks een forse alimentatie betaalt. Maar, in de wetenschap dat rechters hun beslissing kunnen laten terugwerken tot de start van de samenwoning, is geduld en een voorafgaand deugdelijk onderzoek naar de feiten aan te bevelen.

Een voorbeeldcase

De rechtbank Almelo heeft vorig jaar april in een van mijn zaken uitgesproken dat een inwoonster van De Lutte aan mijn cliënt tienduizenden euro’s ten onrechte ontvangen partneralimentatie moest terugbetalen (ECLI:NL:RBOVE:2020:1595).

De feiten waren als volgt.

Cliënt en zijn ex-vrouw zijn gehuwd geweest tot 2016. Mijn cliënt betaalde aanvankelijk € 2.223 per maand wegens partneralimentatie, welk  bedrag twee jaar later werd verlaagd tot € 1.871 per maand.

De vrouw werkte op dat moment voor een Twents autobedrijf. Eind 2018 verhuisde zij naar het adres waar haar werkgever woonde en waar diens bedrijf was gevestigd. Op het perceel stonden een woning en een jachthut. De vrouw beweerde dat zij gewoon bevriend was met haar werkgever, en dat zij in de jachthut woonde. Zij ontkende met andere woorden samen te wonen met een nieuwe partner.

De man geloofde er weinig van, mede omdat uit hetgeen de vrouw (en haar vrienden en bekenden) deelden op social media een geheel ander beeld naar voren kwam.

In overleg met de cliënt werd besloten om een recherchebureau in te schakelen. Het recherchebureau heeft over een periode van ruim een maand observaties gepleegd langs het perceel en rondom de woning van de werkgever van de vrouw. Uit het rapport dat volgde bleek dat de vrouw op cruciale momenten niet in de jachthut te bekennen was. Zij verbleef in de woning van haar werkgever. In de jachthut brandde nooit licht en in de woning van de werkgever wel. De vrouw bevond zich s ’avonds laat en s ’ochtends vroeg in de woning van de werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank kwam uit deze observaties voldoende het beeld naar voren dat er sprake is van meer dan af en toe bij elkaar slapen. Zo kwam het samenwonen vast te staan.

Vervolgens hebben we bij de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor aangevraagd, om de vrouw en haar werkgever te kunnen ondervragen. Op dat moment waren de vrouw en haar werkgever zich er nog niet van bewust dat er al het een en ander aan bewijs was vergaard over de samenwoning. Uit het rapport bleek immers nog niet hoe de financiële hazen liepen in de huishouding van de vrouw en haar werkgever. Het verhoor was noodzakelijk om op dat punt nadere informatie te verkrijgen.

Om het getuigenverhoor gepland te krijgen viel bepaald niet mee. De vrouw en haar werkgever deden er alles aan om te voorkomen dat zij op dezelfde zittingsdag zouden worden gehoord. Om te vermijden dat het stel hun verklaringen op elkaar zou kunnen afstemmen, is het verhoor een aantal keren verzet, net zo lang tot zij er beiden niet meer onderuit konden komen op dezelfde dag en zitting te worden ondervraagd.

Uit het verhoor bleek dat de vrouw huishoudelijk werk verrichtte in de woning van haar werkgever, dat zij zijn wasmachine mocht gebruiken en boodschappen voor hem deed. Dit terwijl uit de arbeidsovereenkomst van de vrouw geen verplichting stond tot het verrichten van deze huishoudelijke werkzaamheden. Daarnaast kwam naar voren dat zij elkaars huissleutel hebben, dat de vrouw de dieren van de man verzorgde, en regelmatig eten voor hem kookte. Wat tijdens het getuigenverhoor opviel was dat de vrouw dingen ontkende (nee, ik beschik niet over een sleutel van zijn huis) terwijl de werkgever hierover iets anders zei (ja, wij hebben de sleutels van elkaars huis). Dit heeft ongetwijfeld bijgedragen aan het beeld dat de vrouw niet eerlijk was over de feiten.

Tijdens de rechtszaak die volgde heeft de vrouw geprobeerd het tegendeel te bewijzen. Zij beweerde dat zij haar eigen boodschappen betaalde. Dat bewijs kreeg zij echter niet rond. Uit de overgelegde bankafschriften bleek dat de vrouw een zodanig onregelmatig uitgavenpatroon had, dat daaruit niet kon volgen dat zij maandelijks zelf haar vaste kosten betaalde.

Het leidde op 3 april 2020 tot een rechterlijke vaststelling van de samenwoning in de zin van 1:160 BW. De verplichting van de man om alimentatie te betalen eindigde per direct. De vrouw moest bovendien met terugwerkende kracht de te veel ontvangen bedragen, enkele tienduizenden euro’s, aan de man terugbetalen.

De man had aan de rechtbank ook gevraagd om de vrouw te veroordelen in de kosten van het recherchebureau. Dit heeft de rechtbank niet gehonoreerd.  Volgens de rechtbank had de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een onrechtmatige daad van de vrouw jegens de man. De rechtbank achtte de stelling van de man dat sprake was van opzettelijke misleiding en manipulatie niet bewezen. Dat was opmerkelijk, nu de vrouw altijd had ontkend samen te wonen, tijdens de procedure volhield dat zij in de jachthut woonde, terwijl uit het rapport van het recherchebureau bleek dat dit niet zo was. Ook had de vrouw eerder aantoonbaar gelogen over de aard van haar relatie met haar werkgever. Het onderzoek door een recherchebureau was zodoende noodzakelijk om het bewijs rond te krijgen. We hebben het erbij gelaten, het belangrijkste doel (einde alimentatie, en terugbetalen te veel ontvangen bedragen) was immers bereikt.

Recente zaak over de kosten van een recherchebureau bij alimentatiezaken.

Op 24 augustus 2021 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een vergelijkbare kwestie zich expliciet over de kosten van een recherchebureau gebogen. De vraag was aan de orde of en in hoeverre de kosten van het recherchebureau in de procedure tot beëindigen van alimentatie wegens samenwoning ex artikel 1:160 BW als schadevergoeding moesten worden terugbetaald.

Hier stelde het Hof voorop dat het in dit soort zaken op de weg van een alimentatieontvanger ligt om de alimentatiebetaler te informeren over een eventuele samenleving, zeker als daar actief naar wordt geïnformeerd.

Hof: Doordat de vrouw in strijd met de waarheid de man onwetend heeft gelaten van de werkelijke aard van haar relatie waardoor de man partneralimentatie is blijven betalen, heeft de vrouw jegens de man onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld. Dat de vrouw van mening was dat een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW zich niet voordeed, bevrijdt haar niet van haar verplichting de man te informeren, zodat deze zich zelfstandig een oordeel kon vormen van de situatie en de juridische gevolgen.

Het in strijd met de waarheid de alimentatiebetaler onwetend te houden maakte de vrouw schadeplichtig.

De vrouw hoefde echter niet de volledige nota van het recherchebureau te vergoeden aan de man.

Hof: Het hof stelt vast dat de kosten van het rapport hoger zijn dan het hof uit andere gevallen bekend is en dat een toelichting daarvoor ontbreekt. Gelet daarop maar vooral vanwege het grote verschil in de inkomen en vermogen tussen de ex-echtelieden, ziet het hof aanleiding de vordering van de man te matigen tot

€ 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze beschikking.

En zo eindigde de alimentatieplicht, moest de vrouw de te veel ontvangen bedragen terugbetalen aan de man, en moest zij het gematigde bedrag van € 10.000 bij wijze van schadevergoeding betalen als tegemoetkoming in de kosten van het recherchebureau. (ECLI:NL:GHARL:2021:8152)

Een mijns inziens mooie en genuanceerde uitspraak, die ten aanzien van de recherchekosten wat mij betreft vanaf nu de norm mag zijn.